Bij elke trap schuurde zijn spijkerbroek langs de hare. Nina zat op de stang van zijn fiets. Af en toe duwde hij zijn benen expres naar elkaar toe, haar dijen omklemmend, of zette hij zijn handen dichter bij elkaar aan het stuur, zodat hij elke beweging van haar voelde. Vanuit zijn houdgreep keek ze van links naar rechts, ze wilde alles zien, haar krullen sloegen in zijn gezicht. Hij rook haar zoete parfum die in een wolk haar drukke bewegingen volgde. Ze waren onderweg naar de derde kroeg. De eerste twee waren ze al uitgezet, de lichten fel na het laatste rondje. Hij kende, ver in Amsterdam-Oost, een kroeg die nog open zou zijn.
Zoveel eerste dates. Tientallen vrouwen. Het ene moment
vreemden, een ongemakkelijke begroeting later potentiële geliefden. Het
wederzijdse taxeren. Zelf had hij niet meer dan een paar minuten nodig om te
besluiten dat het de zoveelste nietszeggende ontmoeting zou worden, zittend in
zijn vaste kroeg, weer datzelfde gesprek, het op de automatische piloot
vertellen van zijn levensverhaal, het toneelspel van geïnteresseerd luisteren
naar het hare. De teleurstelling verdoven met alcohol, de illusie dat als hij
aangeschoten raakte de vrouwen mooier werden, liever, interessanter, dat hij ze
deze avond wel wilde zoenen. Het hielp nauwelijks; de continue afweging overheerste
na hoeveel drankjes hij met goed fatsoen kon vertrekken.
Toch elke keer de hoop
vooraf. Dat deze vrouw hem zou raken, en hij haar. Dat hij iets zou voelen. Hij
wist immers dat hij het kon. Roos had dat jaren geleden bewezen. Roos had hem
niet alleen geraakt, zij had hem doorboord, uit elkaar getrokken, en in stukken
achtergelaten.
Hij fietste door.
Nina
richtte haar gezicht naar hem toe. ‘Mijn kont doet zeer,’ lachte ze, kronkelend
door het ongemakkelijke staal onder haar billen.
Hij
keek in haar ogen, wilde haar zoenen op die volle mond, op die bovenlip die net
wat dikker dan haar onderlip was, of wilde zelfs alleen het topje van haar neus
kussen. Nina draaide haar hoofd alweer, kriebelende krullen langs zijn lippen. Hij
racete, expres slingerend, de brug over de Prinsengracht af, ze greep het stuur
in het midden vast.
‘Rustig!’
kermde ze.
Hij
legde zijn handen over de hare in het midden van het stuur. Ze wankelden. Maar ze
deden het samen.
Aan de centrumkant van Amsterdam Centraal hadden ze elkaar
ontmoet. Nina was met de trein vanuit Haarlem gekomen. Met grote passen liep ze
over het plein naar hem toe. Lange benen met voeten die bij elke stap naar
binnen slingerden. Ze gooide de voorste plukken van haar bos krullen heen en
weer over haar hoofd terwijl ze hem naderde. Toen ze voor hem stond, gaf ze hem
drie snelle zoenen op zijn wangen, nog voor ze hem aangekeken had, dat deed ze
daarna pas, met groene ogen die hem verrasten – op Tinder hadden ze bruin
geleken. Ze droeg nauwelijks make-up, toch waren haar lippen stevig en rood, en
was haar uitdrukking sprekend.
De
eerste minuten hoorde hij zichzelf praten, hard en snel, een houding, om de
controle te houden, over het gesprek, over zichzelf, over haar. Dat veranderde
in de eerste kroeg, na twee speciaal biertjes en de eerste voorzichtige
aanrakingen, gespeeld per ongeluk.
Voor
het eerst sinds maanden telde hij zijn drankjes niet, dacht hij niet aan naar
huis gaan, keek hij niet op zijn telefoon hoe laat het was. Tijd bestond niet. Alleen
twee wankele houten stoelen. Eerlijke verhalen. Het ongeremde pakken van
elkaars schouders bij het ontdekken van gedeelde overeenkomsten, het knikken en
zwijgzaam naar elkaar luisteren bij gedeelde pijn, pinken die elkaar raakten op
het natte tafelblad. Zelfs Roos noemde hij kort.
De
tweede kroeg. Hoe ze met haar wijsvinger het schuim van zijn lippen veegde. Hoe
ze na elke lach kort haar hoofd schudde. Hoe ze niet meer aan haar eigen
krullen zat en aan zijn haar des te meer. Hoe ze steeds meer fluisterden, omdat
wat ze te zeggen hadden steeds meer alleen voor hun oren bestemd was, omdat ze
samen steeds meer alleen waren.
‘We zijn op de helft,’ sprak hij met zijn neus in haar
geurige haren.
‘Stop,’
riep Nina.
Hij
remde, hard en plotseling, ze knalde met haar bovenlichaam tegen zijn stuur. Hij
legde zijn handen op haar schouders en trok haar omhoog. ‘Gaat het?’
Ze
draaide zich naar hem om, ingeklemd tussen zijn lijf en de fiets. Ze knikte.
‘Waarom
wilde je stoppen?’ vroeg hij.
Ze
keek hem aan, haar pupillen groot door de donkere nacht, drukte haar lippen op
de zijne, en voor hij na kon denken, of het daadwerkelijk voelde, draaide ze
zich weer om. ‘Kom, doorfietsen. Schiet op, anders is de kroeg dicht,’ zei ze
terwijl ze weer op zijn stang kroop.
Anders
is de kroeg dicht.
Hij
fietste zo hard als hij kon. Hij voelde hoe de alcohol aan kracht verloor door
de vochtige kou en zijn inspanning, de fietstocht duurde te lang, het werd
rustiger op straat – het einde van de avond zat hem op de hielen.
‘Hup,
harder,’ moedigde ze hem aan, ze kon niet wachten, zij was op weg naar een
nieuw begin, hij vergat bij elke cirkel die zijn voeten maakten meer en meer waar
hij naartoe fietste.
De kroeg was gesloten.
Ze
sprong van de stang af, drukte haar neus tegen het raam van de duidelijk
donkere ruimte, vouwde haar handen over haar wenkbrauwen en tuurde naar binnen.
‘Hij is echt dicht,’ zei ze.
‘Ja,’
beaamde hij, leunend op zijn fiets.
Ze
liet haar armen langs haar lijf zakken. Ze draaide zich weer om en opende haar
mond een paar keer om iets te zeggen, bleef stil, en eindigde met een zucht; ze
liet het aan hem over, hij moest beslissen hoe de avond zou eindigen.
Hij
was moe. Ontnuchterd. Wilde naar huis. Hij stapte naar achteren, kroop achter
zijn veilige muur, weg van haar vragende blik, weg van haar handen die hem wilden
vastpakken, en weer zouden loslaten, weg van haar armen die hem zouden
omhelzen, en weer zouden wegduwen, weg van haar woorden die hem zouden helen,
maar uiteindelijk, onvermijdelijk, zouden kwetsen, omdat ze niets meer dan de
volgende Roos zou zijn.
Hij
pakte zijn telefoon. Liet de tijd weer bestaan. ‘Je laatste trein gaat zo,’
mompelde hij. ‘Kom, ik breng je naar het station.’
Ze
knikte, zei niets, en ging op zijn stang zitten. Hij hield zijn benen wijd,
zijn handen ver uit elkaar, raakte haar niet aan. Zij probeerde zijn vingers te
pakken, kriebelde met de hare op zijn been, wilde hem terughalen in hun bubbel
waarin ze nu alleen zat.
In het tl-licht van Amsterdam Centraal keek ze hem aan. Haar ogen waterig van
de drank. Of waren het tranen? Ze treuzelde. Hij wist dat ze hem wilde zoenen, dat
niet durfde, omdat ze niet snapte wat er gebeurde. Haar sterke parfum maakte
hem misselijk. Hij sloeg zijn armen om zijn lijf.
Ze
haalde haar schouders op, alsof dat het enige gebaar was dat ze nog in zich had,
draaide zich om en liep weg.
Hij
keek naar haar lange benen, naar haar voeten die naar binnen slingerden. Hij
werd boos.
Waarom
deed ze niet wat meer haar best voor hem?
Waarom
bleef ze niet?
Weer een prachtig verhaal Sandrijn!